Is architectuur relevant voor de hedendaagse mens?

Kan de mens buiten architectuur?

Hoe belangrijk voor het welzijn van de mens is “ontroering” door gebouwen?

De mens is afhankelijk van gebouwen; beschutting tegen weer en wind, tegen vijanden, maar ook als leef-, werk- en ontmoetingsplek met zijn soortgenoten.

Het gebouw is een basisbehoefte, die fysiek en concreet is.

De metafysische, mystieke eigenschappen van het gebouw zijn van een andere orde, maar dragen zeker bij aan het al dan niet welbevinden van de mens.

Een gebouw met weinig sfeer kan dan wel, als basisbehoefte, voldoen maar schiet in de belevingswereld van de mens te kort.

Een unheimisch, onverschillig, “lelijk” gebouw heeft meestal een negatieve uitwerking op zijn gebruikers.

Vaak is zo’n “lelijk” gebouw niet speciaal als  lelijk ontworpen, maar is het resultaat van een ongeďnteresseerde houding bij opdrachtgevers, architecten en bouwers.

Zolang deze “lelijkheid” geen destructieve reacties van gebruikers uitlokt, wordt er verder niet meer over nagedacht.

In eigen huis, is de mens van nature  in staat om een persoonlijke woonsfeer te creëren, maar op een groter schaalniveau, zoals in het woon- of kantoorgebouw of op de werkplaats, lukt dat meestal niet.

Maar wel kan hij heel goed een aangeboden situatie, qua sfeer, beoordelen.

 

Historie:

Vanaf de vroegste tijden speelde dit probleem.

Zo ging men er toe over om hiervoor meer getalenteerde stamgenoten in te schakelen, die dan van andere werkzaamheden werden vrijgesteld.

Specialisten gingen toen siervoorwerpen maken of hielden zich in opdracht van de stam bezig met  het bouwen en decoreren van tempels.

Ook het vak van architect is ontstaan als specialisatie van  beroepen als timmerman of steenhouwer .

Voor architecten is het goed  te bedenken dat, reeds vanaf het begin,  verwacht wordt dat ze hun gebouwen, als teken van vakmanschap, ook werkelijk bezielen, en dat ze bovendien dit aspect in hun concepten opnemen.

Verder hangt het van de opdrachtgever af of dit belangrijke gegeven onderdeel uitmaakt van het eisenprogramma.

Tenslotte is de bouwer er voor verantwoordelijk  dat het gebouw solide is en een verzorgde uitstraling meekrijgt.

 

Slotsom:

Volgens voorgaande redenering kan de mens eigenlijk niet zonder bouwkunst (architectuur).

Als hij gedwongen is te leven in een “lelijke”, kille omgeving waarin hij onvoldoende esthetische prikkels ervaart zal hij zich daardoor minder welbevinden.

Ook het omgekeerde is waar: de architectuur kan niet bestaan buiten de mens om; zonder menselijke waarneming bestaat ze niet.

Blijft ze verborgen dan is ze niet relevant.

Vanuit deze benadering is het legitiem om te beoordelen of de ons omringende gebouwen tot de architectuur kunnen worden gerekend.

Als duidelijk is dat ze, voor het levensgeluk van velen, een negatieve bijdrage vormen, kunnen ze beter worden verbouwd of gesloopt.